Jac. van Hattum

 

 

DOOD

 

Straks is dit allemaal voorbij:

de liefde en de aardse nood;

dan is er enkel rust voor mij,

dan is er enkel nog de dood, 

de slaap in onbewustzijnsschacht,

beroerd van stroom nog tegenstroom,

dan is er enkel nog de nacht,

maar ongekweld en zonder droom;

dat ongeweten, grote niets,

de kloof waarin nu duiz'lend staart,

wie leeft met een betwijfeld iets,

verworpen, als het werd vergaard.

Dan zal het zijn, als het eenmaal was:

een niet-zijn als het was voorheen;

dan wuift de stof, als glanzend gras

en wordt ik deel van het groot-alleen:

deel van volmaakte eenzaamheid,

van plots verstilde dynamiek,

van noorderlicht-geworden tijd,

gebed in innige muziek.

Dan wordt mijn tijd het eeuwig nu;

wat kleur was klank, en klank wordt kleur;

het ik loopt over in het u

 

 

 

 

 

 

en vage herinnering wordt geur;

ontmoeting opgenomen-zijn;

een droppel wordt deel van de stroom;

dan rijpt de doorgestane pijn

tot vrucht van de verboden boom.

Het niets wordt iets; tot luister vrees;

tot weten wat vaag werd vermoed;

eer nog de grafsteen preekt: 'Genees....',

maakt vrede alle twijfel goed.

 

(herkomst onbekend)    >>>