Frans Deschoemaeker
TE MARRAKECH
Te liggen op de bodem van de urne
van de nacht. Met vingers, hakend in lakens
en donzige diepten, aan de deinende borst
van het heelal. En vaardig worden, als ooit
de geest die voer over de wateren; te liggen
in het hoefgetrappel van de pampa in de nanacht.
Te liggen in een hangmat op een dakterras.
Ingeklonken in de hete windstilte waarin
de wereldstad bewegingloos te wiegen hangt.
Te liggen als een Almohadenvorst
te Marrakech, in die tuin vol sneeuwende
oranjebloesems. Welriekend. Onder een tombeau.
(uit: Beginselen van archeologie, 1990)
>>>