Alberto Caeiro

 

 

 

Op een buitensporig duidelijke dag,

Zo'n dag waarop men zin heeft veel gewerkt te hebben

Om daarop juist niet te werken,

Zag ik een glimp, gelijk een weg tussen de bomen,

Van wat wellicht het Grote Geheim is,

Dat Grote Mysterie waarvan de onechte dichters spreken.

 

Ik zag dat er geen natuur is,

dat natuur niet bestaat,

Dat er bergen zijn, valleien, vlakten,

dat er bomen zijn, bloemen en grassen,

Dat er rivieren zijn en stenen, 

Maar dat er geen geheel is waartoe dit behoort,

Dat een ware en werkelijke samenhang

een ziekte van ons denken is.

 

De natuur is delen zonder een geheel,

Dit is misschien dat zogenaamd mysterie waar ze over praten.

 

Dat was wat ik zonder denken of bij stilstaan

Inzag dat de waarheid zijn moest, de waarheid

Die iedereen uit vinden gaat zonder te vinden

En die ik alleen, omdat ik niet uit vinden ging, gevonden heb.

 

(Uit: De hoeder van kudden en andere gedichten, vertaling August Willemsen)                                       >>>