Willem Wilmink

 

 

SANDER

 

  Voor een blinde jongen

 

Een lichaam dat op warmte wacht,

de zuiverheid van wenkbrauwbogen,

de lijnen van een mond, die lacht,

de wimpers boven meisjesogen,

je zult het zien, zo goed als ieder ander,

Sander.

 

De lieve lijnen van haar keel,

de witte parels van haar tanden,

je zult het zien in het gestreel

van je twee fijnbesnaarde handen,

je zult het zien, zo goed als ieder ander,

Sander.

 

Je voelt een haarlok, aait een oor,

en je tien vingers wachten even

en lopen dan brutaalweg door

tot de twee borsten die daar leven.

Je zult het zien, intens als ieder ander,

Sander.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

En als je wat verdwaald mocht wezen

en niet meer weet waar je moet gaan,

dan moet je 't brailleschrift maar lezen

rondom de tepels die daar staan.

Jij kent dat eigenlijk veel beter dan een ander, 

Sander.

 

Met je twee handen en je mond

krijg je een antwoord op je dromen,

tot je die kleine driehoek vond,

die woning waar je thuis kunt komen

en waar je één kunt worden met die ander,

Sander.

 

(uit: Moet worden gevreesd dat het nooit bestond?,1990)

 

>>>