Willem de Mérode

 

 

DE ZWEMMER

 

Hij zag mijn stijgende bewondring wel,

Toen wiegelende, hij naar 't water schreed,

En blank en onverhoeds daarin vergleed:

Wolkonderschept verblindend zonnespel.

Even een stilte... dan een ruischen... snel

Verscheen zijn lachend hoofd; een glinstrend kleed,

Viel 't water van zijn schouders, als hij breed

Van slagen deinde uit de bewogen del.

Hij liet zich deinend drijven, en hij dook

En rees zóó vlug, dat ik mijn ogen look

Voor 't snelle wisslen van dit schoon bedrijven.

Tot hij hóóg opschoot uit een kolk van schuim,

Gelijk de schoonheid, die, naar gunstge luim,

Eén begenadigd uur met ons wil blijven.

 

(uit: Verzamelde gedichten)

 

>>>