Rutger Kopland

 

 

 

Geef mij maar de brede, de trage rivieren,

de bewegingen die je niet ziet maar vermoedt,

de drinkende wilgen, de zinloze dijken,

een doodstille stad aan de oever.

 

Geef mij maar de winter, het armoedige

landschap, de akker zonder het teken van

leven, de kracht van de krakende heide.

 

Geef mij maar de kat als hij kijkt voor

hij springt, om te vechten, te vluchten,

te paren, te jagen, als hij kijkt.

 

Geef mij maar een paard in galop, maar

op zijn zij in het gras. Geef mij

 

maar een vraag en geen antwoord.

 

(uit: Een lege plek om te blijven, 1975)

 

 

>>>