Henriette Roland Holst

 

 

 

Ik wil U al dieper indenken, dood,

zoo dat ge in mij groeit gelijk een kind.

Zijt ge ons kind niet, als het avondrood

vervaluwt en de schemering begint?

 

Ik wil U indenken tot ik U ken,

zoover het levende U vermag te kennen,

tot uw blik mij vertrouwd werd door lang wennen,

tot ik eigen met U geworden ben.

 

Als ge dan komt, de lang-verwachte gast

van onze waakgedachte' en onze droomen

zal ik niet angstig zijn, zelfs niet verrast,

maar, U begroetend met een 'welgekomen',

 

U volgen naar de poort, die uwe hand

ontgrendelt, -de donkere poort waarachter

gespreid ligt het oneindig land,

nevelbedekt, waarvan ge zijt de wachter.

 

(uit: Tussen tijd en eeuwigheid, 1935)    >>>