Jos Versteegen

 

 

TRAMLIJN BEGEERTE

 

Lijn 2. Ik zie de jongen gaan,

hij skeelert door een najaarsdag,

de straat vol blad en kleine meisjes. 

De zon lift mee op stekelhaar.

Zijn rugzak is een kunststof wasbeer

die angstig aan zijn schouders kleeft.

Zakmes en sleutels, aan een ring,

slaan ritmisch op zijn korte broek.

Met zwier schaatst hij de tram voorbij,

zijn benen, lang en glinsterend, 

zo vreemd en zeldzaam in november.

Lijn 2 scheert langs de jongen, stopt.

Daar is de jongen weer, passeert.

Hij heeft mij zesmaal niet gezien.

 

(uit: Jonge meesters,1998)

 

>>>