J. H. Leopold

 

 

 

Om mijn oud woonhuis peppels staan

'mijn lief, mijn lief, o waar gebleven'

een smalle laan

van natte blaren, het vallen komt.

 

Het regent, regent eender te hooren

'mijn lief, mijn lief, o waar gebleven'

en altijd door en

den treuren uit, de wind verstomt.

 

Het huis is hol en vol duisternis

'mijn lief, mijn lief, o waar gebleven'

gefluister is

boven op zolder, het dakgebint.

 

Er woont er een voorovergebogen

'mijn lief, mijn lief, o waar gebleven'

met leege oogen

en die zijn vrede en rust niet vindt.

 

(uit: Verzen/fragmenten, 1951)    >>>