Hans Lodeizen

Als ik nu ga zal het zachter 

zijn, in de wind, in de huizen,

zal het hart zachter proeven aan

de zonnebloemen en aan de lange

stem die uit de kamer hangt

in de tuin vol nagtegaalgezang

 

als ik nu ga zal het minder

wreed in je schouders bijten en 

ook plezier op je lichaam leggen

als veel fruit op een schaal als

ik nu ga zal het regenen de

wind zal sprookjes weven in 

de avond als ik nu ga zal

het zomer zijn voor het garen

 

maar ik lig nog aan je armen

verankerd in de haven van de

stad maar ik ben nog bij je

maar mijn stem glijdt nog over

je als een strijkstok maar ik

houd toch van je dat weet je

maar ik slaap nog op je borst

 

 

ik ben nog niet heengegaan

de treinen zijn allemaal vertrokken

ik ben nog niet heengegaan

de kaartjes zijn verkocht

de koffers zijn ingestapt

ik ben gebleven

 

als ik nu ga zal het zachter

zijn, in de wind, in de huizen.

 

 

en toch, ofschoon 

de wind is gaan

liggen, en het bos wuift

en knikkebolt

nu dat de slaap als 

een harp klinkt en 

de kinderen zingen

leg ik mijn elleboog op de

donkere middag en huil

 

muziek vallend door het bos

als herfstbladeren een lied

gezongen door de sopraan der eiken

vang de lange buit

 

maar om weg te gaan

voordat het uur een vlinder is

die opvliegt en verdwijnt.

(uit: Het innerlijk behang en andere gedichten, 1952)    >>>