Jan van Nijlen

 

 

DE CACTUS

 

Kaal staat hij voor de blankheid der gordijnen,

Verschrompeld in wat kiezel en wat zand

En mist zijn ziel: het alverschroeiend schijnen

Der eeuwge zomers van zijn vaderland.

 

Maar aan het einde van zijn lijdzaam dulden,

Spruit op een lichten morgen, als een vlam

Van 't heet verlangen dat hem gans vervulde,

Een bloem van heimwee uit zijn dorren stam.

 

Hij bloeit; en in dien onverwachten droom

Laat hij een stond zijn heimlijk wezen blinken

In 't graf van broze bloemblad en aroom,

 

Zoals de dichter die, na harden strijd,

Zijn innigst voelen in een lied doet klinken

En weerkeert tot zijn oude eenzelvigheid.

 

(uit: Verzamelde Gedichten 1903-1964)

 

 

>>>