Hans Warren
VOOR EEN JONGE DICHTER
Aardige brieven, verzen met 'iets', een telefoontje,
en nu je naar me toe komt fietsen
schenk ik je gespannen kuiten,
ogen vol zeelucht van de kust
en een lok die telkens voorover valt.
Je stem klonk warm, geraffineerd, en daarom
schik ik de perzen in het avondlicht
waarop je boeiend zou kunnen manouvreren.
Want als je bent als die stem, ben je zo:
bruin, met donzige oren, en brede
sleutelbeenderen in een open hemd
- een ruige vreemdeling - schrijf je ergens,
maar ik kan niet blind blijven, straks
sta je voor me, neem ik je papieren op
en zit je veel te dicht bij.
Straks praten we als twee vreemden,
misschien zeg ik wel u, maar nu
gun ik mij nog even de luxe
van een illusie, en dus ben je
een aardige jongen in de zomerregen
met een lok die telkens voorover valt.
(uit: Verzamelde gedichten, 1981)
>>>