Lucienne Stassaert
IN EEN ADEM
Vier de lente, de liefde niet.
Verzoen mijn lippen, groei mij aan
als de lente vergeefs wordt en bitterder.
Weer koesteren bomen landhonger,
drijven vogels de winter uit
de baaierd van april.
Ook dit zout, oud zeer, kennen we.
En zoals minnaars en vleermuizen blindvliegen,
geven dromen zich zelden bloot.
Met dit vermoeden leefden we;
het vuur aan de schubben, de schuimlippen.
Ooftbomen gloeien wit.
Wij sterven langzamer af-
droesemig, meestal achter glas.
Of zoals bloesem, in één nacht.
(uit: De sprekende gelijkenis, 1978)
>>>